Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • set·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889 [1]
  • afgeleid van set met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord setter setters
verkleinwoord settertje settertjes

Zelfstandig naamwoord

de setterm

  1. langharige staande jachthond
Hyponiemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

59 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • set·ter
Naar frequentie 498

Werkwoord

setter

  1. tegenwoordige tijd van sette
Afgeleide begrippen


Nynorsk

Werkwoord

setter

  1. verouderde spelling of vorm van sett tot 2012
(verouderd) tegenwoordige tijd van setta en sette