Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schip·per·ke
Woordherkomst en -opbouw
  1.  Geattesteerd sinds 1889[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord schipperke schipperkes

Zelfstandig naamwoord

het schipperkeo dim. tant.

  1. bepaald Vlaams hondenras
     Het Schipperke is een gewone figuur op de schepen, welke de Belgische kanalen bevaren, waar hij gebruikt wordt als waakhond en om de ratten te verdelgen.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Rotterdamsch nieuwsblad (Advertentie)” (27 augustus 1889)
  2.   Weblink bron “Nederlands hondensport; bijvoegsel van De Nederlandsche jager, jrg 16, 1910-1911, no 48, 27-05-1911” (27 mei 1911), Kluwer, Deventer