taks
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- taks
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1838 [1]
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vastgestelde hoeveelheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1389 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | taks | taksen |
verkleinwoord | taksje | taksjes |
Zelfstandig naamwoord
taks m
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Anagrammen
Gangbaarheid
- Het woord taks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "taks" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 "taks" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ taks op website: Etymologiebank.nl
- ↑ taks op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Schots
Werkwoord
taks
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van tak
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /taks/
Woordafbreking
- taks
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
taks + (actief deelwoord)
- (spreektaal) zo je
Verwante begrippen
Bijwoord
taks
Opmerkingen
- Het bijwoord taks komt alleen voor in combinatie met jaks: jaks taks