• sis
vervoeging van
sissen

sis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sissen
    • Ik sis. 
  2. gebiedende wijs van sissen
    • Sis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sissen
    • Sis je? 


Telwoord (cat)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15 50 500 1015
6 16 60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027

sis

  1. zes


  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *siz

sis

  1. datief van wederkerend voornaamwoord


  • (tussenwerpsel) Samentrekking van si vis.

sīs

  1. alstublieft
vervoeging van
ĕsse

sīs

  1. actief conjunctief praesens, tweede persoon enkelvoud van ĕsse


  • sis
  • Afgeleid van het wederkerende voornaamwoord si met het achtervoegsel -s

sis + (actief deelwoord)

  1. (palindroom) je je


  • sis
enkelvoud meervoud
nominatief   sis     sisler  
genitief   sisin     sislerin  
datief   sise     sislere  
accusatief   sisi     sisleri  
locatief   siste     sislerde  
ablatief   sisten     sislerden  

sis

  1. (meteorologie) mist, nevel