• stak
vervoeging van
steken

stak

  1. enkelvoud verleden tijd van steken
    • Ik stak. 
    • Jij stak. 
    • Hij, zij, het stak. 
     Zijn slangen eigenlijk nachtdieren? Af en toe stak ik mijn hoofd naar buiten, maar ik zag gelukkig niks.[1]
74 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • stak

stak

  1. verleden tijd van stikke