stikke
- stik·ke
vervoeging van |
---|
stikken |
stikke
- aanvoegende wijs van stikken
- Het woord stikke staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- stik·ke
- [A] Afkomstig van het Middelnederduitse woord "sticken" (een bepaalde diepte hebben)
- [B] Afkomstig van het Middelnederduitse woord "stecken" (neersteken, overhoopsteken)
Naar frequentie | 1481 |
---|
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stikke ˈsdegə |
stikker ˈsdegʌ |
stak ˈsdɑg |
stukket ˈsdɔgəð |
volledig | [A] + [B] |
[A] stikke
- steken (b.v. de stekker in het stopcontact steken) (stecken)
- (informeel) toesteken (b.v. iemand voeding of geld toesteken) (zustecken)
- (informeel) toekomen laten (b.v. iemand een mededeling toekomen laten) (zukommen lassen, zustecken, unterjubeln)
- [1]: stikke av
- [1]: stikke frem
- [1]: stikke i
- [1]: stikke ind
- [1]: stikke ned
- [1]: stikke op
- [1]: stikke ud
- [1]: stikke hånden i lommen
je hand in je zak steken
- [1]: stikke nøglen i låsen
de sleutel in het slot steken
[B] stikke
- steken, doodsteken (in de zin van aanvallen) (stechen)
- «Offeret blev stukket ihjel med en ni cm lang køkkenkniv.»
- Het slachtoffer werd doodgestoken met een negen centimeter lange keukenmes.
- «Offeret blev stukket ihjel med en ni cm lang køkkenkniv.»
- steken (door een wesp gestoken worden) (stechen)
- steken (in de zin van bezeren) (verletzen durch Stechen)
- steken (met een prik; in de zin van enten, injecteren, injiceren, inspuiten, spuiten) (injizieren, impfen)
- (figuurlijk) kieskauwen aan, met lange tanden eten, met tegenzin eten (im Essen herumstochern)
- graveren (gravieren)
- uitsplitsen (Fleisch kleinschneiden)
- steken (van asperges) (Spargel stechen)
- [3]: stikke sig
- [3]: stikke sig
- stikke in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
- stik·ke
- Afkomstig van het Oudnoordse werkwoord stikka (ook: stika) (Nederlands: steken)
Naar frequentie | 698 |
---|
stikke
- overgankelijk steken (b.v. de stekker in het stopcontact steken) (stecken)
- «Han mislyktes, men klarte å stikke kniven i armen hennes så hun fikk betydelige skader.»
- Hij faalde, maar slaagde erin het mes in haar arm te steken, zodat ze aanzienlijke schade leed.
- «Han mislyktes, men klarte å stikke kniven i armen hennes så hun fikk betydelige skader.»
- overgankelijk bezeren (verletzen)
- «Vepsen stakk henne på kinnet.»
- De weps bezeerde haar op de wang.
- «Vepsen stakk henne på kinnet.»
- overgankelijk slachten of neersteken met een mes (schlachten)
- overgankelijk schuren (van de zon of van wol) (kratzen)