corgi
  • cor·gi
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord corgi corgi's
verkleinwoord

de corgim

  1. Engels hondenras
     De haviksogen van de royaltywatchers van de BBC wijzen op de kerstboom, die te zien is op de verspreide foto’s. Met kroontjes, een gouden troon, een corgi (het favoriete hondenras van de queen) en een soldaat in een Schotse kilt als versiering, is het een sterk gepersonaliseerde boom geworden.[1]
     Ze hebben korte pootjes, grote oren en een pluizig achterste. Een en al schattigheid dus op het 'Corgi Nationals'-kampioenschap, afgelopen weekend in Californië.[2]
24 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Ann-Sofie Dekeyser
    “Bake-off Brits koningshuis” (22/12/2019), De Standaard
  2.   Weblink bron “Schattig én snel: Welsh corgi's racen voor wereldtitel” (28 mei 2018), De Morgen
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be