Niet te verwarren met: Newfoundlander
  • new·found·lan·der
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1834 [1]
  • afgeleid van New Foundland met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord newfoundlander newfoundlanders
verkleinwoord - -

de newfoundlanderm

  1. bepaald hondenras uit Canada (Newfoundland), fors en langharig, met als oorspronkelijk gebruiksdoel 'sledehond voor zware lasten, waterhond'