• re·trie·ver
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1940 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord retriever retrievers
verkleinwoord retrievertje retrievertjes

de retrieverm

  1. jachthond die het geschoten wild apporteert (naar de jager brengt)


retriever

  1. retriever


retriever m

  1. retriever


retriever

  1. retriever


retriever

  1. retriever