Nederlands

 
spitshond
Uitspraak
Woordafbreking
  • spits·hond
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spitshond spitshonden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de spitshondm

  1. langharige, middelgrote hond met pluimstaart
     Een paar uur later ging ik eropuit om pizza te kopen in een verlaten eettentje waar een oude man met een spitshond aan zijn voeten in zichzelf zat te murmelen.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832