dog
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dog
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dog | doggen |
verkleinwoord | dogje, doggetje | dogjes, doggetjes |
Zelfstandig naamwoord
dog m
- (dierkunde) grote kortharige hond met brede kop
- De Duitse dog, die ook Deense dog wordt genoemd, is een van de grootste hondenrassen.
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord dog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "dog" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "dog" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dog op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
enkelvoud | meervoud |
---|---|
dog | dogs |
Zelfstandig naamwoord
dog
Hyperoniemen
Gronings
Zelfstandig naamwoord
dog
Synoniemen
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
dog
Synoniemen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.