Van het Proto-Indo-Europese *deywós (“‘god/dat wat tot het hemelse behoort’”), een vrddhi-derivaat van *dyew- (“‘lucht, hemel’”), vandaar ook het Latijnse diēs, en het eerste deel van Iu-ppiter. Indo-Europese verwanten zijn het Sanskriet देव (devá) en het Oud-Pruisische deywis.

  • IPA: /ˈdɛ.ʊs/

deus m

  1. (religie)  god zn , godheid;
  2. (politiek) een epitheton voor vergoddelijkte keizers (cf. divus).