enkelvoud meervoud
suit suits
vervoeging
onbepaalde wijs to  suit 
he/she/it  suits 
verleden tijd  suited 
voltooid
deelwoord
 suited 
onvoltooid
deelwoord
 suiting 
gebiedende wijs  suit 

suit

  1. (kleding) kostuum, pak [4], [5]
  2. (kaartspel) kleur
  3. (juridisch) rechtsgeding
  4. petitie, verzoek
  5. (verouderd) huwelijksaanzoek

suit

  1. onovergankelijk, overgankelijk passen, schikken, uitkomen
  2. overgankelijk aanpassen



vervoeging van
suivre

suit

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van suivre
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van suivre
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van suivre