stoel
- Geluid: stoel (hulp, bestand)
- IPA: / stul / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /stuɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /stul/
- stoel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoel | stoelen |
verkleinwoord | stoeltje | stoeltjes |
de stoel m
- (meubel) een zitmeubel voor één persoon met een rugleuning
- Halen jullie de stoelen even naar buiten, dan gaan we buiten eten.
- ▸ Terwijl ik goedkeurend met mijn vinger langs de vergulde lambrisering streek, de dikte voelde van de stof van de zware, oker overgordijnen en de stoel wegschoof om de openslaande deuren te openen naar het terras, dat uitzicht bood op de rozentuin, of wat daarvan over was, en de vijver met de defecte fontein, bedacht ik dat ik nog tijd genoeg zou hebben om deze kamer en detail te beschrijven.[3]
- (plantkunde) wortelstel met stengelvoet van een plant (-> bananenstoel)
- (plantkunde), (verouderd) bloembodem[4]
- (plantkunde), (verouderd) paddenstoel[5]
- (techniek) onderstel waar iets op rust (-> dakstoel, klokkenstoel, zaagstoel)
- (techniek) weefgetouw
- (medisch) faeces, ontlasting [2], stoelgang[6]
[1] "meubel"
- In zijn stoel neerploffen
(Al dan niet letterlijk) Vermoeid in zijn stoel gaan zitten; neerploffen, neerzijgen
- Op de stoel van de rechter gaan zitten
In een kwestie zelf voor rechter spelen (terwijl men daarvoor eigenlijk niet in de gepaste positie is)
- Tussen twee stoelen in de as vallen
Mislukken
- Voor stoelen en banken praten/preken
Iets vertellen zonder toehoorders
- Zijn mening niet onder stoelen of banken steken
Zijn mening luid en duidelijk verkondigen
1. zitmeubel
|
|
1. in zijn stoel neerploffen
|
vervoeging van |
---|
stoelen |
stoel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoelen
- Ik stoel.
- gebiedende wijs van stoelen
- Stoel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stoelen
- Stoel je?
- Het woord stoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stoel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stoel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stoel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 18
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stoel
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
stoel
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
stoel
- Zie Wikipedia voor meer informatie.