• pad·den·stoel
enkelvoud meervoud
naamwoord paddenstoel paddenstoelen
verkleinwoord paddenstoeltje paddenstoeltjes

de paddenstoelm

  1. (biologie) vruchtlichaam van een doorgaans onder de grond levende schimmel of zwam
    • We zijn paddenstoelen wezen zoeken. 
  2. (Nederland), (verkeer) bepaald type wegwijzer langs een voetpad of fietspad
  • [1]: als paddenstoelen uit de grond schieten
95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]