paddenstoel
- Geluid: paddenstoel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈpɑdə(n)stul / (3 lettergrepen)
- pad·den·stoel
- van Middelnederlands paddenstoel, op te vatten als samenstelling van pad zn "kikker" en stoel zn "zitplaats" met het invoegsel -en- , in de betekenis van ‘zwam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1] [2] [3]
- [2] omdat de vorm aan een paddenstoel doet denken
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paddenstoel | paddenstoelen |
verkleinwoord | paddenstoeltje | paddenstoeltjes |
de paddenstoel m
- (biologie) vruchtlichaam van een doorgaans onder de grond levende schimmel of zwam
- We zijn paddenstoelen wezen zoeken.
- (Nederland), (verkeer) bepaald type wegwijzer langs een voetpad of fietspad
-
1. De statige champignon (Agaricus excellens) is een zeldzame paddenstoel geworden.
-
2. Een paddenstoel in Drenthe.
- paddestoel (officiële spelling tot 2006)
- [1]: als paddenstoelen uit de grond schieten
1. vruchtlichaam van een doorgaans onder de grond levende schimmel of zwam
als paddenstoelen uit de grond schieten
|
- Het woord paddenstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "paddenstoel" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ paddenstoel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "paddenstoel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be