Alfred Dedreux "Mop in een leunstoel" (1857)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leun·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leunstoel leunstoelen
verkleinwoord leunstoeltje leunstoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de leunstoelm

  1. een stoel met leuningen om lekker in te zitten
    • Opa zat graag in zijn leunstoel. 
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be