leun
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- leun
Werkwoord
vervoeging van |
---|
leunen |
leun
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leunen
- Ik leun.
- gebiedende wijs van leunen
- Leun!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leunen
- Leun je?
Baskisch
Bijvoeglijk naamwoord
leun
Bretons
Bijvoeglijk naamwoord
leun