• neer·plof·fen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neerploffen
plofte neer
neergeploft
zwak -t volledig

neerploffen

  1. ergatief gaan zitten door zijn gewicht te laten vallen
    • Hij was op de bank neergeploft. 
     Ik plofte neer op het vlakke pad.[1]
  2. overgankelijk met een plof doen vallen
    • ..want vorens men zyn party [tegenstander bij het worstelen] ter aarde neergeploft had, wierd niemand gekroont.[2] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Lexicon Heiroglyphicum Sacro-Profanum
    Martinus Koning
    1717
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be