• neer
  • In de betekenis van ‘bijwoord van richting: naar beneden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • [bijwoord] samentrekking van neder
  • [zelfstandig naamwoord 1] vermoedelijk afgeleid van het bijwoord, vanwege de draaikolken[2]
  • [zelfstandig naamwoord 2] leenvertaling van Engels down "neer", dus ook afgeleid van bijwoord
  • [zelfstandig naamwoord 3] van Middelnederlands ere "dorsvloer"[3]
  • [zelfstandig naamwoord 4] verkorting van nering[4]
  • [zelfstandig naamwoord 5] van Hebreeuws נֵר (neer) "kaars, lichtje"[5]

deneerv

  1. stroming die tegen de hoofdstroom ingaat waardoor draaikolken ontstaan
  2. (natuurkunde) naam voor een van de zes quarks waaruit elementaire deeltjes zijn opgebouwd
  3. (landbouw) (verouderd) deel van boerderij met vlakke bodem waar graan wordt gedorst
  4. (verouderd) middelen van bestaan
  5. (Jiddisch-Hebreeuws) licht, lamp
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[6]