• pas·sa·giers·stoel
enkelvoud meervoud
naamwoord passagiersstoel passagiersstoelen
verkleinwoord

de passagiersstoelm

  1. stoel in een vervoersmiddel voor iemand die het voertuig niet bestuurt; stoel naast de chauffeur
     Ik ben van plan om een kijk-onderwerp te maken. Zonder voice-over; gewoon kijken en genieten. Daar hoort muziek bij. Met een stapel klassieke cd's op de passagiersstoel rijd ik naar het noorden. Om precies te zijn: naar mijn roots. Dat maakt deze dag voor mij extra bijzonder.[1]
     De bestuurder is aangehouden. Degene die op de passagiersstoel zat, is op de vlucht geslagen.[2]
  1.   Weblink bron “'Als ik de afslag Oldambtmeer neem, krijg ik een brok in mijn keel'” (30-12-2018), NOS
  2.   Weblink bron “Huis in Uithoorn twee keer beschoten, verdachte opgepakt na klopjacht” (27-03-2019), NOS