• zit·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord zitting zittingen
verkleinwoord zittinkje zittinkjes

de zittingv

  1. het gevoerde deel van een stoel waarop men zit
    • Deze zitting moet opnieuw gestoffeerd worden. 
  2. de tijd dat een raad of ander lichaam werkzaam bijeen is
    • De koningin opende de zitting van het parlement. 
  3. de duur van het als model poseren voor een kunstenaar of een fotograaf
    • Dit portret is in vier zittingen geschilderd. 
  4. ~ nemen in ergens toe toetreden
  5. Een afdichtvlak in een klep of kraan, klepzitting
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be