Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weeg·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord weegstoel weegstoelen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de weegstoelm

  1. personenweegschaal waarop men de te wegen persoon zittend weegt
    • Direct bij de ingang van de zaal staat een 19de-eeuwse weegstoel: een roestbruin gevaarte op wieltjes met een indrukwekkende constructie van gewichten, katrollen en kabels achter de zitting. [2] 
    • Nou, begint de eerste teamleidster, we hebben een weegstoel. Daar zitten wel eens bewoners op met Parkinson, reuma en diabetes. Daarop wordt vastgesteld of ze goed eten. "Als ze gewicht verliezen, zitten ze meestal in een depressie." [3] 
Hyperoniemen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Edo Dijksterhuis 6 december 2001 Te zitten of niet te zitten
  3. NRC Wubby Luyendijk 28 januari 2006 Eet mevrouw eigenlijk nog wel?
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be