Nederlands

 
Bidstoelen in België
Uitspraak
Woordafbreking
  • bid·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bidstoel bidstoelen
verkleinwoord bidstoeltje bidstoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de bidstoelm

  1. een stoel waarop men kan zitten en als men de zitting opklapt op kan knielen om te bidden.
    • Vlak bij de biechtstoel stonden enkele bidstoelen zodat men na de biecht direkt zijn penitentie kon doen. 
     Een hangtapeet, geverwd in 't geel,
    Van zij, doorweven met fluweel,
    En zil'vren bloemen aan de randen,
    Bedekte met zijn pracht de wanden:
    Een bidstoel, cierlijk uitgewerkt,
    Werd naast den spiegel opgemerkt.
    [1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Jacob van Lennep
    Jacoba en Bertha.

    Eerste zang. in: Poëtische werken, Deel 2. Nederlandsche legenden. Deel 3 en 4 (1859), p. 21 op dbnl.org  

  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be