bidstoel
- Geluid: bidstoel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbɪtstul / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈbɪt.stuɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈbɪt.stul/
- bid·stoel
- samenstelling van bid en stoel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bidstoel | bidstoelen |
verkleinwoord | bidstoeltje | bidstoeltjes |
de bidstoel m
- een stoel waarop men kan zitten en als men de zitting opklapt op kan knielen om te bidden.
- Vlak bij de biechtstoel stonden enkele bidstoelen zodat men na de biecht direkt zijn penitentie kon doen.
- ▸ Een hangtapeet, geverwd in 't geel,
Van zij, doorweven met fluweel,
En zil'vren bloemen aan de randen,
Bedekte met zijn pracht de wanden:
Een bidstoel, cierlijk uitgewerkt,
Werd naast den spiegel opgemerkt.[1]
1.
- Het woord bidstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bidstoel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Jacob van LennepJacoba en Bertha.
Eerste zang. in: Poëtische werken, Deel 2. Nederlandsche legenden. Deel 3 en 4 (1859), p. 21 op dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be