kerkstoel
- kerk·stoel
- samenstelling van kerk en stoel [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkstoel | kerkstoelen |
verkleinwoord |
de kerkstoel m
- stoel in een kerk
- „Nu is het zover gekomen dat mijn kerk vol moslims zit.” (Barst uit in tranen). „Ik probeerde mezelf te troosten met de gedachte dat ik eindelijk nog eens een volle kerk had, maar toen ik bijna mijn nek brak over die honderden schoenen in het portaal en vervolgens met lede ogen moest toezien hoe die mannen de kerkstoelen buiten gooiden, brak er iets in mij.[2]
- Het woord kerkstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kerkstoel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 28 oktober 2006
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be