• schop·stoel
enkelvoud meervoud
naamwoord schopstoel schopstoelen
verkleinwoord schopstoeltje schopstoeltjes

de schopstoelm [3]

  1. (geschiedenis) strafwerktuig, waarbij de misdadiger met gebonden handen op een soort van wip geplaatst werd, waardoor hij omhoog geslingerd werd,

op de schopstoel zitten

  • in een onzekere toestand verkeren
88 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]