schopstoel
- Geluid: schopstoel (hulp, bestand)
- schop·stoel
- In de betekenis van ‘strafwerktuig’ voor het eerst aangetroffen in 1366 [1]
- samenstelling van schop ww en stoel [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schopstoel | schopstoelen |
verkleinwoord | schopstoeltje | schopstoeltjes |
- (geschiedenis) strafwerktuig, waarbij de misdadiger met gebonden handen op een soort van wip geplaatst werd, waardoor hij omhoog geslingerd werd,
op de schopstoel zitten
- in een onzekere toestand verkeren
- Het woord schopstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schopstoel" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schopstoel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schopstoel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be