• stoel·gang
  • Leenvertaling of leenwoord van Duits Stuhlgang, verwijzend naar het discreet lopen naar de zogenaamde nachtstoel, een meubelstuk waar men zittend zijn behoefte kan doen. In de betekenis van ‘ontlasting’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • samenstelling van  stoel  en  gang  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stoelgang
verkleinwoord

de stoelgangm

  1. (medisch) (eufemisme) het proces van zich op gezette tijden ontlasten van fecaliën
    • De stoelgang was gestoord als gevolg van zijn ziekte. 
  2. (medisch) medische term voor de menselijke uitwerpselen zelf
    • Heeft u al stoelgang gemaakt? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]