Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klap·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord klapstoel klapstoelen
verkleinwoord klapstoeltje klapstoeltjes

Zelfstandig naamwoord

klapstoel m

  1. stoel met opklapbare zitting
    • Na lang zwoegen kreeg ik de klapstoel uitgeklapt. 
     Iedereen was altijd dolblij om op een van zijn klapstoelen onder zijn luifel uit te rusten.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be