Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rust·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ruststoel ruststoelen
verkleinwoord ruststoeltje ruststoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de ruststoelm

  1. (meubel) een stoel waarbij men half liggend kan rusten
    • De oude vrouw deed haar middagdutje in een ruststoel. 

Gangbaarheid