Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zaag·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zaagstoel zaagstoelen
verkleinwoord zaagstoeltje zaagstoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de zaagstoelv / m

  1. het onderstel dat bij het zagen wordt gebruikt
    • De zager zaagde op de zaagstoel het stuk hout in tweeën. 

Gangbaarheid