Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loop·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord loopstoel loopstoelen
verkleinwoord loopstoeltje loopstoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de loopstoelm

  1. een stoel op wieltjes waardoor men zich zittend kan voortbewegen vooral in gebruik bij baby's die nog niet kunnen lopen en ouderen die niet meer kunnen lopen
    • Kirrend van plezier zat het baby'tje in het loopstoeltje. 

Meer informatie

Gangbaarheid