Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·stoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord visstoel visstoelen
verkleinwoord visstoeltje visstoeltjes

Zelfstandig naamwoord

de visstoelm

  1. een opklapbaar stoeltje waarop de visser kan zitten tijdens het vissen
    • Een visstoel heeft meestal geen rugleuning of armleuning zoals een regiseursstoel die wel heeft. 

Gangbaarheid