bestuurdersstoel
- be·stuur·ders·stoel
- samenstelling van bestuurder zn en stoel zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bestuurdersstoel | bestuurdersstoelen |
verkleinwoord | bestuurdersstoeltje | bestuurdersstoeltjes |
de bestuurdersstoel m
- (verkeer) de zitting waarop de chauffeur van een voertuig zit
- ▸ Agenten gingen kijken en zagen de man slapend op de bestuurdersstoel liggen. Ze herkenden hem als de gezochte gevangene en hielden hem aan. De man verzette zich flink tijdens zijn arrestatie, meldt Omroep Brabant.[2]
- ▸ In de auto lagen flessen met lachgas, en naast de bestuurdersstoel vond de politie een ballon die net was gebruikt.[3]
1. de zitting waarop de chauffeur van een voertuig zit
- Het woord bestuurdersstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Gezochte gevangene met doorgeladen pistool aangehouden” (08-08-2019), NOS
- ↑ Weblink bron “Jongen van 16 zonder rijbewijs slingert met lachgas over snelweg” (25-01-2020), NOS