• be·schrij·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beschrijven
beschreef
beschreven
klasse 1 volledig

beschrijven

  1. overgankelijk in woorden uitdrukken
    • De hoofdpersoon wordt beschreven als erg gedreven. 
     Terwijl ik goedkeurend met mijn vinger langs de vergulde lambrisering streek, de dikte voelde van de stof van de zware, oker overgordijnen en de stoel wegschoof om de openslaande deuren te openen naar het terras, dat uitzicht bood op de rozentuin, of wat daarvan over was, en de vijver met de defecte fontein, bedacht ik dat ik nog tijd genoeg zou hebben om deze kamer en detail te beschrijven.[1]
     Zelfs tegenover haar zus was het lastig om te beschrijven wat ze had meegemaakt.[2]
  2. volgens een bepaald figuur bewegen
    • De dolfijn beschreef een halve cirkel in het water. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]