put
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- put
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gegraven opening met water’ voor het eerst aangetroffen in 855 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | put | putten |
verkleinwoord | putje | putjes |
Zelfstandig naamwoord
put m
- een pijpvormige uitholling in een oppervlak
- Hij was in een put gevallen en brak zijn been.
- in de bodem aanwezige opening (schacht) die naar een vloeistofbron leidt
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- in de put raken
somber worden
- • Nu was hij de laatste tijd juist minder monter dan gewoonlijk. Door het vooruitzicht van een wapenstilstand was hij zichtbaar in de put geraakt, was zijn patriottische bezieling gefnuikt. [3]
Vertalingen
1. een pijpvormige uitholling in een oppervlak
Werkwoord
vervoeging van |
---|
putten |
put
Gangbaarheid
- Het woord put staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "put" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "put" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ put op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Lemaitre, Pierre Tot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 13
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
Woordafbreking
- put
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van de Oudengelse woorden "putung" en "pytan".
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to put |
he/she/it | puts |
verleden tijd | put |
voltooid deelwoord |
put |
onvoltooid deelwoord |
putting |
gebiedende wijs | put |
Werkwoord
put