1. Een bornput in Noordwijk.
  • born·put
  • [1] van Middelnederlands bornepit, op te vatten als samenstelling van  born zn  en  put zn  [1]
  • [2] wellicht onder invloed van de Statenvertaling Jeremia 6:6,7 "Want zo zegt de heere der heirscharen: Houwt bomen af, en werpt een wal op tegen Jeruzalem; zij is de stad, die bezocht zal worden; in het midden van haar is enkel verdrukking. Gelijk een bornput zijn water opgeeft, alzo geeft zij haar boosheid op; geweld en verstoring wordt in haar gehoord, weedom en plaging is steeds voor Mijn aangezicht."
enkelvoud meervoud
naamwoord bornput bornputten
verkleinwoord - -

de bornputm

  1. gat in de grond waaruit grondwater kan worden gehaald
    • En hij genoot van het water dat vanuit de duisternis van de bornput zijn zuivere koelte had gebracht. [2]
  2. (figuurlijk) oorzaak of herkomst van iets wat blijft gebeuren
    • In dit vers stormt de hardheid van een barbaarse wet op ons aan en raakt deze aan de bornput van ons ‘zijn’ (…) [3]
6 % van de Nederlanders;
10 % van de Vlamingen.[4]