Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Je·re·mia
Woordherkomst en -opbouw

Eigennaam

Jeremia m

  1. (religie) naam van meerdere personen uit de Bijbel
    1. zoon van Chilkiahu, uit Anatot in het gebied van Benjamin, profeet in het zuidrijk Juda; zijn woorden staan in het Bijbelboek Jeremia en volgens de titel in het Bijbelboek Klaagliederen van Jeremia; andere naam: (11x: Jer. 27:1 +, Dan. 9:2, Ezra 1:1; ook 3x in NT);
    2. afstammeling van Manasse, familiehoofd in het oostelijk deel van het gebied van Manasse (1 Kron. 5:24);
    3. afstammeling van Benjamin; sluit zich in Siklag aan bij David (1 Kron. 12:5);
    4. priester; keert met Zerubbabel terug uit de ballingschap in Babel, verbindt zich om de Tora te onderhouden (Neh. 10:3, 12:1, 12:12);
    5. lid van een koor dat de stadsmuur van Jeruzalem inwijdt (Neh. 12:34);
    6. afstammeling van Gad; sluit zich in Siklag aan bij David (1 Kron. 12:11);
  2. (religie) boek in de Bijbel, waarin de profeet Jeremia, zoon van Chilkiahu een hoofdrol speelt
  3. (mannelijke naam) jongensnaam
Synoniemen
Verwante begrippen
[2] boeken in de christelijke Bijbel
 Oude Testament  


 Apocriefen  
aanvullingen op boeken
hiervoor gemarkeerd met
*
 Nieuwe Testament  
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen