• Na·hum
  enkelvoud
nominatief   Nahum  
genitief   Nahums  

Nahum m

  1. (religie) profeet wiens woorden staan in een naar hem genoemd Bijbelboek, een Elkosiet (Nah. 1:1)
  2. (religie) boek in de Bijbel, waarin de profeet Nahum een hoofdrol speelt
[2] boeken in de christelijke Bijbel
 Oude Testament  


 Apocriefen  
aanvullingen op boeken
hiervoor gemarkeerd met
*
 Nieuwe Testament