Nahum
- Na·hum
- via Middelnederlands Naum, Latijn Nahum en Oudgrieks Ναοὺμ (Naoum) van Hebreeuws נַחוּם en (Nachoem) "getroost", naam van een persoon in de Bijbel [1] [2] [3]
enkelvoud | |
---|---|
nominatief | Nahum |
genitief | Nahums |
Nahum m
- (religie) profeet wiens woorden staan in een naar hem genoemd Bijbelboek, een Elkosiet (Nah. 1:1)
- (religie) boek in de Bijbel, waarin de profeet Nahum een hoofdrol speelt
- Nachoem (Hebreeuws)
- het is Nahum 2 vers 4warrig door elkaar lopen (letterlijk: zij lopen door elkander henen als de bliksemen)(ook wel verkort tot: "Het is Nahum")
[2] boeken in de christelijke Bijbel
- Genesis
- Exodus
- Leviticus
- Numeri
- Deuteronomium
- Jozua
- Rechters
- Ruth
- 1 Samuel
- 2 Samuel
- 1 Koningen
- 2 Koningen
- 1 Kronieken
- 2 Kronieken
- Ezra *
- Nehemia
- Ester *
- Job
- Psalmen
- Spreuken
- Prediker
- Hooglied
- Jesaja
- Jeremia
- Klaagliederen
- Ezechiël
- Daniël *
- Hosea
- Joël
- Amos
- Obadja
- Jona
- Micha
- Nahum
- Habakuk
- Sefanja
- Haggai
- Zacharia
- Maleachi
- Apocriefen
- aanvullingen op boeken
hiervoor gemarkeerd met *
2. boek in de Bijbel
- Het woord 'Nahum' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.