Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Mar·kus
Woordherkomst en -opbouw
  enkelvoud
nominatief   Markus  
genitief   Markus'  

Eigennaam

Markus m

  1. (religie) (christelijk) naam van een metgezel van Petrus en Paulus en schrijver van een van de Evangeliën
  2. (religie) (christelijk) boek in de Bijbel, een van de vier Evangeliën, vermoedelijk het eerste dat is ontstaan
  3. (mannelijke naam) jongensnaam
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
[2] boeken in de christelijke Bijbel
 Oude Testament  


 Apocriefen  
aanvullingen op boeken
hiervoor gemarkeerd met
*
 Nieuwe Testament  
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Vroegmiddelnederlands Woordenboek
  2. verklaring: Markus in de Nederlandse Voornamenbank van het Meertens Instituut op de website van de KNAW


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Mar·kus
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van de Latijnse voornaam Marcus (aan de Romeinse god van de oorlog Mars gewijd)
  enkelvoud
nominatief   Markus  
genitief   Markus
Markus'  
datief   Markus  
accusatief   Markus  

Eigennaam

Markus, m

  1. (mannelijke naam) een Duitse mannelijke voornaam; Nederlandse vorm: Marcus
    «Markus Wasmeier ist seit 1991 verheiratet.»
    Markus Wasmeier is getrouwd sinds 1991.
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen