Hebreeën
- He·breeën, He·bree·en
- met het achtervoegsel -en afgeleid van Latijn Hebraeus dat via Oudgrieks Ἑβραῖος (Hebraios) en het Aramees teruggaat op Hebreeuws עִבְרִי en (Ivri) "voorbijgaand(e arbeider); iemand van de overkant (van de rivier, de Jordaan)" [1] [2] [3]
enkelvoud | bezitsvorm | meervoud | |
---|---|---|---|
naamwoord | (Hebreeër) * | (Hebreeër) *s | Hebreeën |
verkleinwoord | - |
de Hebreeën mv
- alleen meervoud Israëlieten, Joden opgevat als volk in een beschrijving door anderen
- alleen meervoud nomadisch volk dat in de Bronstijd leefde in de Levant
- Hebreeërs
- [1] Israëlieten, Joden
- [2] Habiru
- Theoretisch is Hebree het enkelvoud van Hebreeën, maar dit wordt - buiten een enkel gedicht van Vondel - nooit gebruikt. "Hebreeër" is het enkelvoud van "Hebreeërs", maar kan naar betekenis wel als enkelvoud van "Hebreeën" dienen.
enkelvoud | |
---|---|
nominatief | Hebreeën |
genitief | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als eigennaam
Hebreeën m
- (religie) boek in de Bijbel bestaand uit een brief volgens de traditie gestuurd door de apostel Paulus aan Joodse christenen
[1] boeken in de christelijke Bijbel
- Genesis
- Exodus
- Leviticus
- Numeri
- Deuteronomium
- Jozua
- Rechters
- Ruth
- 1 Samuel
- 2 Samuel
- 1 Koningen
- 2 Koningen
- 1 Kronieken
- 2 Kronieken
- Ezra *
- Nehemia
- Ester *
- Job
- Psalmen
- Spreuken
- Prediker
- Hooglied
- Jesaja
- Jeremia
- Klaagliederen
- Ezechiël
- Daniël *
- Hosea
- Joël
- Amos
- Obadja
- Jona
- Micha
- Nahum
- Habakuk
- Sefanja
- Haggai
- Zacharia
- Maleachi
- Apocriefen
- aanvullingen op boeken
hiervoor gemarkeerd met *
1.
- Het woord Hebreeën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.