jeremiëren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: jeremiëren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌjerəmiˈjerə(n) / (5 lettergrepen)
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
jeremiëren | |
jeremiade |
Woordafbreking
- je·re·mië·ren, je·re·mi·eren
Woordherkomst en -opbouw
- eponiem, afgeleid van Jeremia met het achtervoegsel -eren, een verwijzing naar de profeet uit het boek Jeremia in de Bijbel
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
jeremiëren |
jeremieerde |
gejeremieerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
jeremiëren
- inergatief luidkeels klagen, jammerklachten aanheffen
- Hou op met judassen jeremieerde hij, of ik jonas je de jajem in[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord jeremiëren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jeremiëren" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Vereniging ter bevordering van het gebruik van het bedreigde NL woord
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be