• Leenwoord uit het (Oud-)Frans cave.
enkelvoud meervoud
cave caves

cave

  1. grot


  • Leenwoord uit het Latijn, cava v 'holte', cavus 'hol'.

cave v

  1. kelder
  2. wijnkelder
  3. (figuurlijk) drankenkast (à liqueur(s)), wijnkast (à vin(s))
  4. (figuurlijk) wijnverzameling

cave

  1. hol
  2. ingezonken, ingezakt (van ogen, kaken)
  3. (spreektaal) lijp, schlemielig
    «Ce cave, on va le castagner.»
    Die oen, die trimmen we in elkaar. [1]


vervoeging van
cavar

cave

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cavar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cavar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van cavar