• bij·ge·loof
enkelvoud meervoud
naamwoord bijgeloof bijgeloven
verkleinwoord bijgeloofje bijgeloofjes

het bijgeloofo

  1. een geloof in iets extra's en onnatuurlijks
    • Hij wist heus wel dat hij vooral uit een soort bijgeloof de komende wapenstilstand niet serieus wilde nemen: hoe meer je hoopt op vrede, hoe minder geloof je eraan hecht als die wordt aangekondigd, om zo het noodlot te bezweren. [3] 
    • Bijgeloof is een denigrerend bedoelde benaming gegeven door dominante religies (katholicisme, protestantisme, jodendom, hindoeïsme, de islam) aan magisch-religieuze overtuigingen, praktijken en rituelen van andere groeperingen. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]