Bijen zoemen rond de bijenschans.
  • bij·en·schans
enkelvoud meervoud
naamwoord bijenschans bijenschansen
verkleinwoord - -

de bijenschansv / m

  1. (landbouw) constructie die een beschutte plaats vormt voor bijenkorven
     Een bijenschans was een (gewoonlijk) carrévormige aarden wal, een meter of tien bij tien, rond veertig tot zestig bijenkorven. Een schans was het: dichte begroeiing op de kruin van het zandlichaam completeerde de verdediging van de bijen.[1]
     De genoemde „Iemhèègezal” wel een vierkant geweest zijn, omgeven door walletjes, met eikenhakhout begroeid: bijenschans geheten. Het is, in verband met de economische betekenis van dergelijke bijenschansen in vroeger tijd, niet onmogelijk dat een aantal veldnamen „Schans” hierop berusten; een synoniem is oostveluws [sic!] „Bystee”.[2]
  1.   Weblink bron “Archeologie van het landschap.” (1995), Uitgeverij Contact, [Amsterdam], ISBN 902541432X, p. 96
  2.   Weblink bron
    M. Schönfeld
    “Veldnamen in Nederland.”, 2e druk (1950), Gysbers & van Loon, Arnhem, p. 89/90