bite
- bite
- uit het Engels
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bite | bites |
verkleinwoord |
de bite m
- de tactiele waarneming die men in de mond voelt bij het eten van voedsel
- een hapje voedsel
- [1] mondgevoel, textuur
- Het woord bite staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to bite |
he/she/it | bites |
verleden tijd | bit |
voltooid deelwoord |
bitten |
onvoltooid deelwoord |
biting |
gebiedende wijs | bite |
bite
- bijten
- «The man was bitten on the leg while swimming with a spearfishing group.»
- De man werd tijdens het zwemmen met een harpoenvissergroep in het been gebeten.
- «The man was bitten on the leg while swimming with a spearfishing group.»
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bite | bites |
bite
bite v
- (spreektaal) lul, pik [1]
- (spreektaal) klootzak, lul
- «C’est une vraie bite, ce mec.»
- Die kerel is een echte lul. [1]
- «C’est une vraie bite, ce mec.»
- bi·te
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | bite |
tegenwoordige tijd | biter |
verleden tijd | bet beit |
voltooid deelwoord |
bitt |
onvoltooid deelwoord |
bitende |
lijdende vorm | bites |
gebiedende wijs | bit |
vervoegingsklasse | Klasse 1 sterk |
opmerking |
bite
- overgankelijk bijten
- «Hunden bet jenta.»
- De hond beet het meisje.
- «Hunden bet jenta.»
- bi·te
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | bite bita |
tegenwoordige tijd | bit biter |
verleden tijd | beit |
voltooid deelwoord |
bite biti |
onvoltooid deelwoord |
bitande |
lijdende vorm | bitast |
gebiedende wijs | bit |
vervoegingsklasse | Klasse 1 sterk |
opmerking |
bite
- overgankelijk bijten
- «Hunden bit ikkje!»
- De hond bijt niet!
- «Hunden bit ikkje!»
- IPA: /bɪtɛ/
- bi·te
bite