bit
- bit
- In de betekenis van ‘mondstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- Naamwoord van handeling van bijten
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bit | bitten |
verkleinwoord | bitje | bitjes |
het bit o
- (paardrijden) een metalen staaf die een paard in de bek gedaan wordt om het dier berijdbaar te maken
- De ruiter trok aan het bit om zijn rijdier van richting te doen veranderen.
- (tandheelkunde) een gebitsbeschermer, ook gebruikt bij bijv. bepaalde sporten
- De hockeyspelers hebben een bitje in.
- (gereedschap) verwisselbare stift [1] die in bijv. een boormachine wordt geplaatst
- Installeer het bit in de boormachine.
1. een metalen staaf die een paard in de bek gedaan wordt om het dier berijdbaar te maken.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bit | bits |
verkleinwoord | bitje | bitje |
de bit m
- (informatica) in de informatica en de computertechnologie de kleinste eenheid van informatie
- De afkorting voor bit is een kleine b.
eenheden van byte in het Nederlands (nld) |
---|
bit • byte |
kilobyte • megabyte • gigabyte • terabyte • petabyte • exabyte • zettabyte • yottabyte |
kibibyte • mebibyte • gibibyte • tebibyte • pebibyte • exbibyte • zebibyte • yobibyte |
1. in de informatica en de computertechnologie de kleinste eenheid van informatie
- Het woord bit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bit" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
bit | bits |
bit
- (een) beetje
- (kunst) act, nummer [2],
- (paardrijden) bit [1], mondstuk
- (techniek) beitel, boor
- (informatica) bit
- (numismatiek) munteenheid
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to bit |
he/she/it | bits |
verleden tijd | bit |
voltooid deelwoord |
bit |
onvoltooid deelwoord |
bitting |
gebiedende wijs | bit |
bit
- overgankelijk, (paardrijden) een bit omdoen
- overgankelijk beteugelen
bit
- verleden tijd van bite
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bit | le bit | bits | les bits |
bit m
- IPA: /bit/
- Ontleend aan het Engelse bit
bit o
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bit | bit |
genitief | bit | bit |
accusatief | bit | bit |
vocatief | bit | bit |
- μπιτ
- (officieel) δυφίο, δυαδικό ψηφίο
- bit
bit
- tegenwoordige tijd van bite
- IPA: /bɪt/
- bit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bit | bity |
genitief | bitu | bitů |
datief | bitu | bitům |
accusatief | bit | bity |
vocatief | bite | bity |
locatief | bitu | bitech |
instrumentalis | bitem | bity |
bit
- mannelijk enkelvoud passief deelwoord van het imperfectieve werkwoord bít