beteugelen
- Geluid: beteugelen (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈtøɣələ(n) / (4 lettergrepen)
- be·teu·ge·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beteugelen |
beteugelde |
beteugeld |
zwak -d | volledig |
beteugelen
- overgankelijk in bedwang houden, intomen, bedwingen
- Hij volgt therapie om zijn agressie te beteugelen.
- ▸ Een van de angsten die ik tijdens deze tocht wou beteugelen, was om helemaal alleen te slapen in de wildernis.[1]
- ▸ De epidemioloog en architect achter de omstreden Zweedse corona-aanpak zegt dat er in zijn land meer gedaan had moeten worden om het virus aan het begin van de uitbraak te beteugelen.[2]
- Het woord beteugelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beteugelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Weblink bron “Brein achter omstreden Zweedse coronastrategie geeft fouten toe” (03-06-2020), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be