• be·teu·gel·de
vervoeging van
beteugelen

beteugelde

  1. enkelvoud verleden tijd van beteugelen
    • Ik beteugelde. 
    • Jij beteugelde. 
    • Hij, zij, het beteugelde. 
  2. verbogen vorm van beteugeld, voltooid deelwoord van beteugelen