• stift
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘staafje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord stift stiften
verkleinwoord stiftje stiftjes
vervoeging van
stiften

stift

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van stiften
  2. gebiedende wijs van stiften
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]