bits
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bits
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vinnig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1617 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | bits | bitser | bitst |
verbogen | bitse | bitsere | bitste |
partitief | bits | bitsers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
bits
- kortaf en scherp, boos, onvriendelijk
- - Die medewerkster geeft altijd bitse antwoorden tegen haar collega's.
- - De Mamils komen! Door de zachte winter zijn al veel mamils te signaleren. Een mamil is een ‘middle-aged-man-in-lycra’ en vooral de fietsende variant is een bron van irritatie en risico voor de verkeersveiligheid. In het afgelopen weekend werd ik twee keer onbeschoft door een mamil toegesproken, op autoritaire en bitse toon: „Ga rechts rijden!” en: „Heb je geen oren in je hoofd!?”[2]
Afgeleide begrippen
Zelfstandig naamwoord
bits mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bit
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord bits staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bits" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "bits" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Bart Kuipers NRC 27 februari 2016
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Zelfstandig naamwoord
bits mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bit