boos
- Geluid: boos (hulp, bestand)
- IPA: / bos / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /boʊs/
- (Vlaanderen, Brabant): /boːs/
- (Limburg): /boːs/
- boos
- In de betekenis van ‘slecht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
- In de betekenis van ‘toornig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1740 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | boos | bozer | boost |
verbogen | boze | bozere | booste |
partitief | boos | bozers | - |
boos
- blijk gevend van een emotie waarbij men zeer negatief is en daarvoor vaak de ander de schuld geeft
- tegen de moraal ingaand
- ▸ Haar eerste optreden in de grote, boze, enge wereld was redelijk succesvol geweest.[3]
- kwaadaardig, zondig
- De Grote Boze Wolf is een bekend spookjesfiguur.
- Hij heeft boze bedoelingen.
- onpersoonlijk gevaarlijk, schadelijk
- Een boze ziekte.
- (meteorologie) guur
- Het is boos weer buiten.
- (verouderd) moeilijk
- Bar en boos
- Het is uit den boze
Dat kan echt niet, dat is ontoelaatbaar
1. kwaad, woedend
- Het woord boos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boos" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "boos" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
boos | bosow |
boos m
boos mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord boo